Om ernstige incidenten zoals met Bart van U. in de toekomst te voorkomen, is in de nieuwe Wet verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WvGGZ) bepaald dat de officier van justitie in principe aanwezig is bij zittingen waar de rechter het besluit neemt over het opleggen van een rechterlijke machtiging (RM).

De officier – die ook al binnen de huidige Wet BOPZ de formele verzoeker van de RM is – kan dan tijdens de zitting de gevaarsetting rond de betreffende verwarde persoon toelichten.  Alleen als evident een nadere toelichting of motivering van verzoek door de officier van justitie niet nodig is kan de officier wegblijven, zo is in de WvGGZ bepaald.

Werklastconsequentie

Jaarlijks worden bijna 30.000 aanvragen voor een Rechtelijke Machtiging bij de rechtbank ingediend. Op dit moment is de officier daar zelden bij aanwezig. De vraag is daarom: in hoeveel van die 30.000 zaken zal na invoering van de WvGGZ de officier naar zitting moeten? En wat zijn de gevolgen van die plicht in termen van werklastconsequentie?

Toegevoegde waarde officier van justitie?

Om die vragen te beantwoorden, heeft het Openbaar Ministerie in drie arrondissementen een pilot gedraaid waarin de officier van justitie RM-zittingen bezocht. Voor deze zittingen is door DSP-groep nagegaan in welke gevallen sprake was van toegevoegde waarde en in welke gevallen die toegevoegde waarde ontbrak. De uitkomsten van deze analyse zijn vervolgens gebruikt om prognoses te maken voor de werklastconsequenties van de WvGGZ voor het OM op het onderdeel zittingsaanwezigheid.

Positieve bijdrage in bepaalde situaties

Het onderzoek laat zien dat de zittingsaanwezigheid van de officier in de meeste gevallen geen toegevoegde heeft of zelfs een negatieve impact op het verloop van de zitting heeft. In een beperkt aantal situaties levert de officier wel een positieve bijdrage aan de zitting:

  • Ten eerste betreft dit de situatie dat de persoon voor wie een RM wordt aangevraagd een rol speelt in een lopende strafzaak en dat geconstateerd wordt dat het forensische zorgkader onvoldoende aansluit op de (acute) zorgbehoefte van de betrokkene.
    Of dat beëindiging dreigt van de forensische zorg, bijvoorbeeld omdat de betrokkene niet langer vastgehouden kan worden. In dat geval ontstaat de noodzaak tot nauwe afstemming tussen het civielrechtelijke en strafrechtelijke kader, zodat zorgcontinuïteit wordt gewaarborgd. De officier van justitie vervult in dergelijke zaken een schakelfunctie doordat deze vanuit een beslissingsbevoegde positie gezamenlijk met de BOPZ-rechter de zorgalternatieven kan wegen.
  • Ten tweede betreft dit de situatie waarin de RM een wankele basis heeft en het van te voren onzeker is dat de rechter mee gaat in de aanvraag. Dat kan zijn omdat niet helder uit de stukken blijkt dat voldaan wordt aan de gevaarcriteria of dat betrokkene zich bereidwillig toont medewerking te verlenen aan een behandeling (wat de grond voor een gedwongen opname wegneemt) terwijl bekend is dat de persoon in het verleden juist weigerachtig is geweest. In dergelijke gevallen kan de officier op grond van een toelichting op het (dunne) dossier een bijdrage leveren aan een afgewogen beeldvorming. En daardoor soms net dat beetje extra informatie leveren dat de wijzer naar de andere kant doet uitslaan.
  • Tot slot wordt gewezen op de situatie dat de zaak (juridisch) complex is en bijvoorbeeld in nauwe samenhang gezien moet worden met nog lopende maatregelen in het forensische kader.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat in minder dan 2% van het totaal aantal zaken zich een dergelijke situatie voordoet. In de overige 98% van de zaken ontbreekt de noodzaak voor een nadere toelichting of motivering van de officier van justitie. Daarmee kan worden geconcludeerd dat als de WvGGZ ten aanzien van de zittingsaanwezigheid zo wordt uitgelegd dat de officier alleen naar zitting gaat als sprake is van meerwaarde, de werklastconsequentie voor het OM relatief bescheiden zal zijn.

Meer weten over de pilot BOPZ?

Neem dan contact op met Oberon Nauta. Hij vertelt u er graag meer over.