DSP-groep deed in samenwerking met De Strafzaak onderzoek naar strafverhogingen bij Veilige Publieke Taak-delicten 

Agressie en geweld tegen personen die een publieke taak vervullen, zoals agenten, ambulancepersoneel, burgemeesters of baliemedewerkers in het stadhuis, worden ook wel Veilige Publieke Taak (VPT)-delicten genoemd. Volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM) is het uitgangspunt dat deze delicten 200% zwaarder ofwel drie keer zo zwaar bestraft worden als vergelijkbare delicten tegen personen zonder publieke taak.

VPT-aspect één van de strafbepalende factoren

In de praktijk komt het maar zelden tot een drie keer zo zware straf. De in VPT-zaken opgelegde straffen zijn niet veel hoger dan in vergelijkbare andere zaken. Dit is niet omdat officieren van justitie en rechters het onbelangrijk vinden om strenger op te treden bij geweld tegen personen met een publieke taak. Maar bij het vaststellen van de strafeis of straf houden zij rekening met alle relevante factoren, zoals de ernst van het delict, de omstandigheden waarin het feit is gepleegd en de persoon van de dader. Het VPT-aspect telt, maar dit is slechts één van de vele mogelijk relevante strafbepalende factoren.  Dit blijkt uit onderzoek naar strafverhogingen bij VPT-delicten, dat is uitgevoerd door DSP-groep in samenwerking met De strafzaak, in opdracht van het WODC.

Aanleiding onderzoek

Aanleiding voor dit onderzoek waren vragen uit de Tweede Kamer over hoe de wettelijke regelingen rondom het bestraffen van VPT-delicten uitpakken bij rechtelijke uitspraken. Onderzocht is hoe officieren van justitie (OvJ) en rechters straftoemeting bij VPT-delicten tot stand laten komen, welke straffen uiteindelijk worden geëist door de OvJ en opgelegd door de rechter, en in hoeverre daarbij een strafverhoging wordt toegepast.

Uitkomsten

De meeste OvJ’s zien de richtlijn als belangrijk startpunt voor het opstellen van een strafeis. Ze kijken of een slachtoffer een publieke taak vervulde tijdens het strafbare feit, en wegen ook andere relevante factoren mee. Hierbij wordt de 200%-strafverhoging zelden geëist of opgelegd. Het strikt toepassen zou volgens hen leiden tot te hoge straffen die niet in verhouding staan tot het delict. Wel vinden zij het belangrijk om een signaal aan (mogelijke) daders af te geven ‘dat je van mensen met een publieke taak afblijft’ en dat dat strafverhogend doorwerkt in de straf(eis).

Rechters hanteren niet de OM-richtlijnen, maar zogenaamde oriëntatiepunten bij het komen tot de straf. Hierin wordt aangegeven dat in het geval van een VPT-delict een strafverhoging van 33 tot 100% kan worden opgelegd. Ook bij rechters bepaalt uiteindelijk de weging van alle relevante factoren de keuze voor de strafsoort en -hoogte. Daarbij staan de aard en ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte centraal. Het VPT-aspect wordt daarbij gezien als onderdeel van de aard en ernst van het strafbare feit.

Conclusies

  • Het onderzoek laat zien dat de wijze waarop strafeisen en straffen door OvJ’s en rechters worden bepaald voor VPT-feiten, genuanceerder en complexer is dan misschien door sommigen wordt verwacht.
  • De politieke en maatschappelijke roep om strenger straffen wordt niet blind gevolgd door OM en ZM. In het publieke debat is mogelijk – onterecht – de indruk ontstaan dat wanneer een slachtoffer behoort tot de VPT-doelgroep, er een straf wordt bepaald die vervolgens wordt verdriedubbeld. De feitelijke totstandkoming van een straf is complexer en genuanceerder.
  • De discretionaire ruimte van de officieren van justitie en de magistratelijke vrijheid van de rechters zijn essentieel voor het kunnen leveren van maatwerk voor betekenisvolle straffen op basis van een gewogen oordeel van alle relevante factoren. Daarbij kan 200% strafverhoging leiden tot disproportionele straffen.
  • De 200% strafverhoging schept verwachtingen die niet worden waargemaakt. Er zit ruimte tussen de richtlijnen en de boodschap die wordt uitgedragen door de overheid en de praktijk van het bepalen van de straf bij VPT-delicten. Dit kan leiden tot verkeerde verwachtingen rondom de straffen en zorgen voor eventuele teleurstelling bij slachtoffers, burgers en politici wanneer de straffen lager uitvallen dan mogelijk verwacht.
  • Aan de hand van dit onderzoek kan worden nagedacht over (de communicatie over) de 200%-richtlijn. De uitkomsten van het onderzoek geven mogelijke input voor verdere gedachtenvorming.
  • Tot slot zijn er geen indicaties dat strafverzwaring (alleen) kan bijdragen aan het terugdringen van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak. Een dergelijke aanpak dient altijd te bestaan uit een pakket van maatregelen, waarbij preventie een belangrijk onderdeel zou moeten zijn.

Herhaald slachtofferschap

We deden ook onderzoek naar herhaald slachtofferschap van medewerkers met een publieke taak.

Heeft u vragen of opmerkingen of wilt u in gesprek over dit onderwerp?

Neem contact op met de projectleider van het onderzoek Manja Abraham. Ze vertelt je er graag meer over.