
Toepassing draagkrachtbeginsel bij geldboetes
- 2020
- Nederland
- Beleidsonderzoek
In dit onderzoek hebben wij
- Op basis van wetgeving, parlementaire geschiedenis, rechterlijke uitspraken en literatuur beschreven wat de achtergrond en betekenis van het draagkrachtbeginsel is.
- Een jurisprudentieonderzoek uitgevoerd op een selectie van rechterlijke uitspraken die op rechtspraak.nl zijn gepubliceerd waarbij geldboetes zijn opgelegd.
- Interviews gehouden met negen leden van de rechterlijke macht (rechters en officieren van justitie), vijf deskundigen op het terrein van huishoudfinanciën (Nationale ombudsman, NIBUD, NVVK, SCP & SchuldInfo) en één wetenschapper die deskundig is op het terrein van het zogenoemde dagboetestelsel.
Voor wie hebben we dat gedaan
Dit onderzoek is uitgevoerd door DSP-groep, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Willekeurig en subjectief
Anders dan in de meeste andere Europese Landen wordt bij het bepalen van de boetehoogte in Nederland weinig tot geen rekening gehouden met de financiële draagkracht van de betrokkenen. Dat moet anders en kan ook anders. De informatie die nodig is om de draagkracht van daders te bepalen is namelijk aanwezig én systematisch te ontsluiten.
Het onderzoek laat zien dat rechters draagkracht tamelijk willekeurig en subjectief toepassen. Enerzijds hanteren ze geen objectieve methode om de hoogte van iemands financiële draagkracht te bepalen. Anderzijds verbinden rechters wisselende consequenties aan hoge of lage draagkracht: sommige rechters doen nooit iets, terwijl anderen de boetehoogte aanpassen of een taakstraf opleggen als alternatief voor een boete. Deze uitvoeringspraktijk zorgt voor een groot risico op rechtsongelijkheid en beperkt de effectiviteit van boetes.
Reactie minister van Justitie & Veiligheid
Hoewel het onderzoek duidelijk maakt hoe meer systematisch rekening gehouden kan worden met draagkracht in het strafrecht, en naderhand in de motie Van Nispen en door de Raad voor de Rechtspraak gepleit wordt om van deze mogelijkheden gebruik te maken, ziet de minister van Justitie & Veiligheid vooral uitvoeringsproblemen. Zijn conclusie luidt:
“Ik [kom] echter tot de conclusie dat op dit moment onvoldoende aanleiding bestaat om de geschetste opties nader uit te laten werken. In de huidige strafrechtpraktijk beschikt de rechter over voldoende ruimte om een passende geldboete op te leggen, waarbij rekening kan worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval.”

Oberon Nauta
“Het systeem moet dienstbaar zijn aan de mens, en niet andersom.”